Kwaliteit(szorgstelsel) in Balans

Tijdens het lanceringsevent van het nieuw Vlaams Kwaliteitszorgstelsel (najaar 2019) bracht Axel Aerden, directeur Vlaanderen, een bevlogen keynote over de drijfveren van het nieuwe stelsel. Laat u inspireren door een kwaliteit(szorgstelsel) in balans.

Ik moet bekennen dat de zenuwen vanmorgen strak gespannen staan. De lancering van het nieuwe kwaliteitszorgstelsel vinden wij belangrijk nieuws. En toch gaan we de voorpagina van de kranten enkel halen als iemand hier vandaag controversiële uitspraken doet. Want wanneer is de kwaliteitszorg van het hoger onderwijs de voorpagina’s van kranten waard? Toch enkel als het flink fout loopt. Zoals dat gebeurde in 2014. Dat was net het moment waarop ik binnen de NVAO verantwoordelijk werd voor het Vlaamse kwaliteitszorgstelsel. Dat was schrikken. En het was ook een geweldig kans. Die crisis in kwaliteitszorgland heeft toen de mogelijkheden gecreëerd die ertoe geleid hebben dat we hier vol trots ons nieuwe kwaliteitszorgstelsel kunnen lanceren. 

Maar heel even terug naar de kwaliteitszorgcrisis van 2014. Dat was een breed gedragen crisis. Iedereen had op dat moment wel een mening over waar het fout ging. De NVAO zat in een ivoren toren. De opleidingsvisitaties hadden geen overtuigende meerwaarde meer. Niemand las nog visitatierapporten; laat staan dat die het nieuws nog eens haalden. De dubbele aanpak met de geplande instellingsbeoordelingen bovenop opleidingsbeoordelingen zorgde voor onrust. Het leverde allemaal weinig op voor de vele inspanningen die het vergde. En die crisis leverde wel geweldige krantenkoppen op zoals: Academici smeken [regerings]onderhandelaars: "Stop de visitaties, nu!" 

Wat mij van die periode vooral bijblijft is het feit dat geen van de belanghebbenden het op dat moment opnam voor het toenmalige kwaliteitszorgstelsel. Niet de hogeronderwijsinstellingen, niet de overheid, en ook niet de NVAO. Je kunt niet anders dan vaststellen dat in 2014 niemand zich eigenaar voelde van het kwaliteitszorgstelsel. Geen eigenaar. Hoe erg is dat? En iedereen wilde iets anders. Iets beters. Maar wat dat betere echt moest worden, dat was niet meteen duidelijk.

Binnen de NVAO hebben we toen een tweesporenbeleid ontwikkeld. Eén gericht op de korte termijn waarbij we de grootste problemen meteen aanpakten en één gericht op de langere termijn waarbij we de stip op 2020 zetten om tegen dan een nieuw kwaliteitszorgstelsel te lanceren. Het is 2019. We kunnen zeggen dat we die doelstelling alvast gehaald hebben.

Over de korte termijn kan ik kort zijn. We hebben de opleidingsvisitaties opgeschort voor de universiteiten en hogescholen die wilden deelnemen aan een pilotbeoordeling van hun instelling. In de kranten werd dat trouwens: Hoger onderwijs kan controle van zich afschudden. Enigszins kort door de bocht want helemaal niet wat er toen gebeurde. Die pilotbeoordeling van de hogescholen en universiteiten was voor ons essentieel. Het was het werkterrein voor ons langetermijnbeleid. 


Balans in kwaliteit

Te veel eigen criteria? Daarom zijn we teruggegaan naar de essentie en hebben we de vraag gesteld: wat is kwaliteit? Dat is een gemakkelijke vraag met een heel moeilijk antwoord. Voor het kwaliteitszorgstelsel is het misschien duidelijker om te stellen dat elke belanghebbende kwaliteit vanuit het eigen perspectief definieert. Een student heeft nu eenmaal een ander perspectief op de kwaliteit van een opleiding dan een werkvelddeskundige. Dus één perspectief geeft nooit een volledig beeld. En belangrijk: geen enkel perspectief primeert zomaar op een ander.

Voor de NVAO is het dus heel erg belangrijk om dat beeld compleet te krijgen. Daarvoor hebben we een beroep gedaan op de primaire belanghebbenden bij de kwaliteit van het hoger onderwijs. Kort samengevat gaat het om drie grote groepen: het hoger onderwijs zelf, de overheid en de maatschappij. Het hoger onderwijs omvat dan de instellingen, hun personeel en de studenten; de overheid omvat het parlement, de regering, en de administratie; terwijl de maatschappij dan met name het werkveld, de instromende studenten, de ouders en de afgestudeerden omvat. Daar situeren we bijvoorbeeld ook de buitenlandse organisaties die Vlaamse diploma’s erkennen.

We hebben toen meteen gemerkt dat alle belanghebbenden een redelijk scherp beeld van kwaliteit voor ogen hebben. We leerden als snel dat we de essentie van de perspectieven van die belanghebbenden zouden kunnen integreren als we ook in staat zouden zijn om te contextualiseren. Dat betekent dat kwaliteit in het hoger onderwijs geen absoluut gegeven is en in verschillende contexten een andere invulling mag krijgen. Zo is het denken vanuit de context voor de NVAO een belangrijk onderwerp geworden. 

Om goed te contextualiseren heeft de NVAO toen haar Waarderende Aanpak ontwikkeld. Dat is geen kwaliteitszorgmethodologie of beoordelingssysteem. Het is eerder een mindset of een ingesteldheid. Die aanpak zet meteen ieders rollen scherp, vult onze kwaliteitszorgmethodologieën in en expliciteert de wederzijdse verwachtingen. Onze commissies moeten beoordelen vanuit de context van de instelling of de opleiding die ze beoordelen; en dus niet blind vanuit standaarden of criteria. Ze kunnen in een waarderende dialoog nog steeds kritisch nagaan of kwaliteit naar behoren wordt ingevuld. Met NVAO’s Waarderende Aanpak zetten we sterk in op contextualisering en beogen we iedereen in hun eigenwaarde te laten.


Balans in kwaliteitszorg

Om de vraag “wat is kwaliteit?” gebalanceerd te beantwoorden hebben we dus goed geluisterd naar alle belanghebbenden. Wat betekent dit voor kwaliteitszorg? We willen dat de instelling of de opleiding, de verantwoordelijken voor de kwaliteit, die kwaliteit zelf kunnen invullen en vormgeven. En dat zijn meteen ook degenen die verantwoording voor die kwaliteit afleggen. Die link tussen eigenaarschap en verantwoordelijkheid vind ik een sterk uitgangspunt in de zorg voor kwaliteit. Dus geen outsourcing van die verantwoordelijkheden maar ook geen introverte, op zich zelf gekeerde kwaliteitszorg. Daar hebben we dus expliciete vereisten voor opgenomen in het kwaliteitszorgstelsel. Om onderwijskwaliteit aantoonbaar te maken, moeten opleidingen zelf interne en externe stakeholders en externe peers en deskundigen betrekken. Die onafhankelijke deskundigen zijn met name werkvelddeskundigen en onderwijsdeskundigen. Instellingen kunnen zelf bepalen hoe die betrokkenheid wordt vormgegeven, maar ze kunnen niet zeggen dat het zonder kan. Die externe betrokkenheid is essentieel. Als we zeggen dat instelling zelf hun kwaliteit borgen, betekent dat meteen dat ze daarvoor heel expliciet externen betrekken.

Elke beoordeling van de onderwijskwaliteit door de NVAO zal natuurlijk ook gebeuren door een commissie van externe, onafhankelijke deskundigen. Ik haalde al eerder aan hoe belangrijk de verschillende perspectieven op onderwijskwaliteit zijn. Door het betrekken van externe, onafhankelijke deskundigen - intern binnen de instellingen en extern in NVAO’s commissies - zorgen we voor een balans tussen die perspectieven in de zorg voor kwaliteit. 


Balans in kwaliteitszorgsstelsel

Zoals voor kwaliteit en voor kwaliteitszorg hebben we ook voor het kwaliteitszorgstelsel die balans gezocht en gevonden. Ik haalde eerder de drie primaire groepen belanghebbenden al aan: het hoger onderwijs, de overheid en de maatschappij. Die staan ook in een onderlinge verhouding want ze hebben wat het hoger onderwijs betreft in de eerste plaats verwachtingen ten aanzien van elkaar. De overheid verwacht bijvoorbeeld inkomsten, zoals belastingen, vanuit de maatschappij en de maatschappij verwacht daarvoor onder meer toegankelijk, kwaliteitsvol hoger onderwijs. Het hoger onderwijs verwacht financiering en de erkenning van diploma’s van de overheid en die overheid verwacht de goede besteding van dat geld en die erkenning. Die onderlinge verwachtingen betreffen vaak de kwaliteit. En daar speelt het kwaliteitszorgstelsel een cruciale rol. Het is het kwaliteitszorgstelsel dat ervoor kan zorgen dat die wederzijdse verwachtingen, toch voor wat kwaliteit betreft, ingelost worden.

Het hoger onderwijs wil dat we met externe kwaliteitszorg vooral focussen op het verbeteren van kwaliteit. De overheid heeft eerder het perspectief van het verantwoorden van die kwaliteit. En de bredere maatschappij verwacht dat externe kwaliteitszorg hen informatie verschaft over de kwaliteit van het hoger onderwijs. Natuurlijk is er hier ruimte voor nuance en zitten daar ook binnen die groepen gradaties in. Maar in essentie gaat het hier wel om. Een kwaliteitszorgstelsel beweegt zich dus over die drie assen: verbeteren, verantwoorden en informeren. De positie op die assen zegt veel over de context en het stelsel. Stel dat de context er een is van laag vertrouwen. Dan zal er vanuit de overheid – en de maatschappij – meer nadruk worden gelegd op verantwoording.

Voor de NVAO is het dus belangrijk om die drie assen steeds in het achterhoofd te houden en de juiste balans te vinden tussen verbeteren, verantwoorden en informeren.

Ik wil graag onze beoordelingsrapporten als voorbeeld geven van die soms moeilijke balans. Tot nu toe schreven we al onze beoordelingsrapporten voor iedereen: voor de beoordeelde opleiding of instelling, voor de overheid en voor de bredere maatschappij. Bij elk onderdeel gingen onze beoordelingscommissies in op de feitelijke situatie en de objectieve bevindingen. Daar gaven ze dan hun beschouwingen en overwegingen bij. En vanuit die bevindingen en overwegingen volgde dan een oordeel. En zo voor elk onderdeel. Elk oordeel werd dus apart omslachtig onderbouwd en hetzelfde met het eindoordeel. Dus zelfs als een commissie meteen ziet dat iets goed is, dan werd dat toch uitgebreid onderbouwd en opgeschreven. Door die focus op verantwoording kregen commissies weinig tijd en de ruimte om mee te denken met de instelling of de opleiding. En net dit aspect vindt het hoger onderwijs waardevol. Bovendien werden de rapporten zo ook erg moeilijk leesbaar voor niet-ingewijden. 

In het nieuwe stelsel zetten we daarom voor het rapport scherp in op de balans tussen verbeteren, verantwoorden en informeren. Door het beoordelingsrapport voor de instelling of opleiding te schrijven verleggen we de doelstelling ervan naar verbeteren. Dat doen we door vanuit vertrouwen te vertrekken en niet alles wat goed is, door commissies uitgebreid te laten onderbouwen. Zo creëren we tijd en ruimte voor de commissies om mee te denken en de instelling of opleiding ook kansen en mogelijkheden terug te geven. Bovendien willen we niet dat commissies via oordelen op onderscheiden onderdelen tot een eindoordeel komen. Geen mechanisch geconstrueerde aanpak. We verwachten dat een commissie alles in geheel beschouwd en zo, zonder aparte oordelen op onderdelen, tot een holistisch eindoordeel komt. 

De verantwoording gebeurt dan door de cyclische beoordeling zelf en het besluit dat de NVAO neemt op basis van een beoordelingsrapport. Bovendien zullen de commissies de onderdelen die niet goed gaan en onvoldoende zijn expliciet benoemen en omstandig onderbouwen.


De publieke informatie is helemaal niet vrijblijvend. Ze vormen een onderdeel van de instellingsreviews. Onze commissies zullen die review kunnen starten bij de publieke informatie en nagaan of die navolgbaar en valide is. 

Beoordelingsrapporten zijn in hun geheel niet de beste manier om de brede maatschappij te informeren. Eigenlijk is enkel de samenvatting toegankelijk. Om goed en correct te informeren zijn we met de overheid tot een automatische uitwisseling van gegevens overgegaan. De overheid beheert alle informatie over opleidingen en instellingen en de NVAO beheert alle informatie over beoordelingen, zoals besluiten, rapporten en geldigheidsperiodes. Die gegevens worden automatisch uitgewisseld tussen de Vlaamse databank hoger onderwijs en NVAO’s databank. Zo hebben we nu een unieke, actuele bron voor hogeronderwijsgegevens. Die gegevens kunnen we overal hergebruiken en publiceren, zoals nu al op NVAO’s website en in het Hogeronderwijsregister. Dat is de website voor het erkend hogeronderwijsaanbod in Vlaanderen. Zo werken we verder aan een rijk informatie-aanbod voor een breed publiek.

Die beoordelingsrapporten zijn onze eigen verantwoordelijkheid. Maar wat als er geen beoordelingsrapporten zijn? Dat is waar de studenten in 2015 op wezen. Als niet alle opleidingen nog apart beoordeeld worden, hoe krijgen we dan nog inzicht in wat er met die opleidingen gebeurt? Dat was een terechte vraag. Meteen in 2015 zijn de overheid, de instellingen, en de studenten hard aan het werk gegaan om het portaal ‘Opleiding in cijfers’ te lanceren. Daar wordt het profiel van alle opleidingen aan de hand van cijfergegevens weergegeven.

De meeste aandacht is echter gegaan naar de al geaccrediteerde opleidingen die vanaf nu onder de instellingsreview vallen. Die zullen dus niet meer apart door de NVAO beoordeeld worden. Het is aan de instelling om de kwaliteit van die opleidingen te borgen en het is aan de NVAO om na te gaan of de instelling dat waarmaakt. Hoe kunnen we hier dan tegenmoet komen aan de bredere verwachting in de maatschappij om geïnformeerd te worden over de kwaliteit? Door in het kwaliteitszorgstelsel expliciet de relatie te leggen tussen het hoger onderwijs en de maatschappij. Als de instelling zelf de kwaliteit van een opleiding borgt, moet het zelf informatie over de kwaliteit van die opleiding op de eigen website publiceren. Het zijn dan de resultaten en uitkomsten van die aanpak om kwaliteit te borgen die de bron moeten zijn voor de publieke informatie over de kwaliteit. En die informatie moet voor elke opleiding heel toegankelijk en concreet de sterke punten en de aandachtspunten omvatten. We zien daar ondertussen hele goed voorbeelden van. Bovendien wordt in het portaal ‘Opleiding in cijfers’ bij elke opleiding ook een link gelegd naar die informatie over de kwaliteit. Dat zorgt voor een verdere ontsluiting van die informatie over de kwaliteit van de opleidingen.

En dan wil ik hier ook benadrukken dat die publieke informatie helemaal niet vrijblijvend is. Ze vormen een onderdeel van de instellingsreviews. Onze commissies zullen die review kunnen starten bij de publieke informatie en nagaan of die navolgbaar en valide is. Navolgbaar betekent dan dat de publieke informatie voortkomt uit de instellingseigen aanpak om kwaliteit te borgen. Dat doen we door te kijken naar de link tussen de publieke informatie en de tastbare resultaten en uitkomsten van die aanpak. Valide betekent dat de publieke informatie de werkelijkheid weergeeft. Vanuit die resultaten en de uitkomsten zal de commissie meteen kunnen oordelen of de instellingseigen aanpak voor de borging van kwaliteit werkt.

Zoals jullie hebben gehoord, komt het Vlaamse kwaliteitszorgstelsel tegemoet aan de terechte verwachtingen van alle belanghebbenden. Door het juiste evenwicht tussen verbeteren, verantwoorden en informeren, kan iedereen ook daar de eigen verantwoordelijkheid opnemen. Zo kan het onderlinge vertrouwen blijven groeien.

En zo kom ik stilaan aan het einde van deze inkijk in de drijfveren van het nieuwe kwaliteitszorgstelsel. Maar ik wil niet afronden zonder nog even aan te stippen dat kwaliteitszorg mensenwerk is. Ik denk dan aan de medewerkers van de NVAO, aan die in het hoger onderwijs, aan de studenten, aan alle werkvelddeskundigen in adviesraden en in onze beoordelingscommissies. Dat is belangrijk werk waar ik hen hier graag van harte voor bedank. Zonder hen zouden we dit nieuwe kwaliteitszorgstelsel niet kunnen lanceren. 

Ons kwaliteitszorgstelsel is in balans. Die balans, daar zullen we aan moeten blijven werken. Wij allemaal. Dat is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Enkel zo voelt iedereen zich nu en in 2025 eigenaar van dit nieuwe kwaliteitszorgstelsel.